woensdag 30 april 2008

  • Cis Dewaele, hoofd van Vlastrov, de overkoepelende organisatie voor straathoekwerkers Vlaanderen, zal het woord nemen op de Meeting van 14 juni. In de hiernavolgende tekst worden een aantal thema's en vragen aangeraakt die ons, ook voorbij het specifieke van zijn werkveld, zeer relevant lijken.
Twintig jaar straathoekwerk: gezond, wel én veilig?*

Cis Dewaele

Niettegenstaande het feit dat de primaire doelstelling van het straathoekwerk wel degelijk welzijn is, werkt het straathoekwerk ook aan veiligheid. Veiligheid wordt té éénzijdig bekeken als een na te streven goed voor de middenklasse.

In den beginne was er niets…

De roots van het Vlaamse straathoekwerk liggen in Limburg. In 1985 zette men in deze provincie een onderzoek op dat niet alleen wees op een groeiende groep jonge heroïnegebruikers maar ook vaststelde dat deze groep nauwelijks of niet bereikt werd door de bestaande hulpverlening.[i] De auteurs van dit onderzoek bleven niet bij de pakken zitten. Ze staken hun licht op in Nederland. Al twintig jaar lang bereikte men daar via ‘straathoekwerkachtige’ methoden met behoorlijk succes deze groep wél. Veel redenen dus om ook in Limburg met een straathoekwerkproject van start te gaan. En zo begonnen de eerste 6 straathoekwerkers in verschillende Limburgse steden en gemeenten. Van meet af aan omschreven zij het straathoekwerk in drie basisprincipes: actief, positief en integraal. Het prille pionierswerk bevestigde al snel dat straathoekwerk de werkvorm bij uitstek was om groepen te bereiken die anders moeilijk of niet bereikt worden. Logisch dus dat niet alleen kleinere, meestal gemeentelijke initiatieven maar ook grote drughulpverleningsorganisaties mee begonnen te timmeren aan het weg van het straathoekwerk. En laat vanuit deze terugkeer naar de bakermat vooral duidelijk zijn: de eerste straathoekwerkprojecten werden ondubbelzinnig opgericht vanuit een welzijnsvisie.

En toen was er plots heel veel…

Achteraf beschouwd, lagen die eerste succesverhaaltjes mee aan de basis van een moeilijke positie waarin het straathoekwerk terecht kwam. Toeval of niet, maar ook de start van het overlastdiscours en het daaraan gekoppelde veiligheidsdenken situeert zich in die periode (Heizeldrama, CCC, Bende van Nijvel,…). Verschillende overheden waren naarstig op zoek naar manieren om overlastveroorzakers in toom te houden. Op die manier kwam al snel het straathoekwerk in beeld ook al profileerde ze zich zelf allerminst als een werkvorm die overlast bestreed. Vermits deze methodiek bewezen had om –naast politie- deze zogenaamde overlastveroorzakers te kunnen bereiken, werden ze maar al te graag mee voor de kar gespannen. In 1992 kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling terecht. Met de start van de veiligheids- en preventiecontracten werd meteen ook een kader gecreëerd waarbinnen straathoekwerkers konden aangenomen worden. Oorspronkelijk betrof het de 5 grote steden (Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent en Luik) en 7 Brusselse gemeenten. Inmiddels zijn er 73 steden en gemeenten die over dergelijke contracten beschikken. Zo schieten begin jaren ‘90 in de grote steden straathoekwerkprojecten als paddestoelen uit de grond, nu eens met de impliciete dan weer met de expliciete boodschap om te werken aan de problematiek van rondhangende (vaak allochtone) jongeren die overlast veroorzaken. Naast deze subsidiëring vanuit de federale veiligheidscontracten waren er ook andere bronnen die middelen leverden om straathoekwerkprojecten op te starten. Het Vlaamse Sociaal Impulsfonds (SIF) maakte hier het grootste deel van uit. Echter ook bij de projecten die met SIF middelen betaald werden, was de achterliggende doelstelling van de lokale overheden vaak het beheersen van overlast. Hoewel binnen de projecten zelf een sterk welzijnsgerichte visie leefde, stond ze vaak haaks op het kader waarbinnen ze zich moest ontwikkelen. Al snel zat het straathoekwerk willens nillens ingebakken in het spanningsveld welzijn - veiligheid.
Supporters en sekswerkers
Wat betreft te bereiken doelgroepen, nam het straathoekwerk in haar prille fase meteen veel hooi op de vork. Door zich al snel ook te richten op voetbalgeweld en jongensprostitutie leek ze te willen bewijzen dat geen doelgroep ‘onbereikbaar’ is. Zo zette het Heizeldrama van 1985 de problematiek van voetbalgeweld pijnlijk op het politieke agenda. Oorspronkelijk werden er bijvoorbeeld in Gent pogingen vanuit politie gedaan om welzijnswerk naar supportersgroepen te verrichten maar dat bleek al snel een hachelijke situatie op te leveren. Jongeren wisten niet wat te verwachten van deze werkers en de werkers kwamen al snel in strijd met hun te volgen deontologie. Vanuit politie werden de middelen dan ook vrijgemaakt om een straathoekwerkproject naar supporters op te richten (fancoaching). En ook bij het werken rond jongensprostitutie lagen incidenten in Brussel aan de basis van straathoekwerkprojecten. Naar aanleiding van de straatrellen in 1991 bleek dat een aantal migrantenjongeren veel zakgeld hadden. Dit geld zou verdiend zijn door seks met blanke mannen. Een aantal welzijnswerkers voelen zich aangesproken om dit fenomeen verder te bekijken; ze steken hun licht op in binnen- en buitenland. Al snel botsen ze daarbij op het straathoekwerk als beloftevolle werkvorm om rond dit fenomeen aan de slag te gaan. Zo krijgt het straathoekwerk ook in het Brusselse (jongens)prostitutiemilieu voeten aan de grond. Wat later volgen ook Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi. Ook hier creëerde het veiligheidsdenken -niet in het minst via de toenmalige preventie- en veiligheidscontracten- een opening om met deze doelgroep te werken. We onthouden vooral dat dit niet alleen risico’s, maar ook kansen creëerde. Zo kon vanuit het straathoekwerk een nieuwe visie op prostitutiewerk ontstaan. Het monopolie van een abolitionistische houding (‘weg met prostitutie’) werd doorbroken ten voordele van een emancipatorisch denkkader waarin de gezondheid en het welzijn van de sekswerker centraal staat. Vanwaar die nieuwe kijk? Vanuit de keuze van het straathoekwerk om met een positieve benadering van de doelgroep dicht bij de jongeren te staan.
De doelgroep ontstempelen

En het straathoekwerk groeide verder op tot tiener. De werkvorm die zich oorspronkelijk richtte op de bovengenoemde doelgroepen ontdekte al snel dat er op straat meer groepen waren: daklozen, illegalen, vereenzaamden… Straathoekwerkers die zich oorspronkelijk richtten naar 1 doelgroep, ontmoetten al snel andere ‘gasten’.[ii] De sterke gerichtheid op specifieke doelgroepen werd dan ook in vraag gesteld. Bovendien werd meer en meer ervaren hoezeer een té strakke doelgroepenbenadering ook stigmatiserend kan werken. Rondhangende jongeren, hooligans, prostituées,… worden al snel bestempeld als de veroorzakers van overlast. Die associaties dreigden de positieve benadering van het straathoekwerk onder de mat te vegen. Vandaag kiest het straathoekwerk dan ook voor een andere doelgroepenomschrijving. “Het straathoekwerk werkt met mensen en groepen die sociaal overbodig zijn of zich zo voelen. Ze zijn geïsoleerd en eenzaam, ze worden genegeerd, ze zijn niet van tel en hebben het gevoel dat de wereld goed, en zelfs beter, zou draaien zonder hen.” [iii]
Verbinding verbroken

Doorheen die evolutie van het straathoekwerk werd haar missie steeds duidelijker. Inmiddels stelt het straathoekwerk zich tot doel om een brugfunctie te vervullen tussen enerzijds mensen die systematisch uitgesloten worden en de maatschappij anderzijds. Alleen als we deze mensen op een positieve manier benaderen en hen opnieuw proberen te betrekken, kunnen we hen steunen in het opnemen van hun maatschappelijk engagement. In onze huidige profileringsteksten bekennen we kleur. “Het straathoekwerk is een laagdrempelige professionele werkvorm van aanwezig zijn waarbij het respect voor de vragen, behoeften, waarden en de eigen verantwoordelijkheid van de doelgroepen de norm is.”[iv] De focus op het veroorzaken van overlast valt in deze omschrijving volledig weg. In de plaats daarvan komt het centraal zetten van de dynamiek tussen de gast en de maatschappij (of het ontbreken daaraan). Of deze groepen al dan niet overlast veroorzaken, wordt in het midden gelaten. Indien dit zo zou zijn, wordt de verantwoordelijkheid niet alleen bij de gast gelegd. Alleen als een maatschappij inspanningen levert om iedereen te betrekken, kan men verwachten dat mensen gemotiveerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de samenleving op te nemen.

Straathoekwerk in een notedop

Reeds van bij het ontstaan van het straathoekwerk in Vlaanderen werden de grondslagen van het straathoekwerk vastgelegd. Ook vandaag zijn die fundamenten nog aanwezig, zij het in een moderne en aangevulde vorm.
Actieve of offensieve benadering

Straathoekwerkers zoeken de doelgroepen op in hun ‘eigen’ milieu, ook wel ‘vindplaatsen’ genoemd. Mogelijke vindplaatsen zijn: de straat, pleintjes, cafés, VZW’s, wassalons, bij gasten thuis… Door veelvuldig op de vindplaatsen aanwezig te zijn, kan de werker contact leggen met de gasten. Dit proces van contact leggen met de doelgroepsleden neemt veel tijd in beslag. Het afstappen op gasten en je voorstellen is onvoldoende om een relatie aan te gaan. Het is het veelvuldig rondhangen en contact houden dat ervoor kan zorgen dat een vertrouwensrelatie ontstaat. Deze kennismakingsperiode duurt ongeveer 6 à 12 maanden. Een periode waarin de buitenwereld het werk van de straathoekwerker nauwelijks naar waarde weet te schatten. Het lijkt namelijk alsof de werker maar een beetje rondlummelt, een babbeltje doet en na het kloppen van de uren rustig huiswaarts keert. Deze periode is echter van primordiaal belang voor het uitbouwen van een professionele werking. Deze kennismakingsperiode moet ervoor zorgen dat de werker een genuanceerd beeld krijgt van wat zich afspeelt. Als straathoekwerker is het steeds belangrijk aandacht te hebben voor het referentiekader van de gasten. Goed straathoekwerk uit zich gedurende deze periode in het leren kennen van de buurt zoals ze door de gasten zelf ervaren wordt. Het onbevooroordeeld naar mensen toestappen geeft de werker en de gast de kans een eerlijke en onvoorwaardelijke relatie aan te gaan. Daar ligt de kracht van het straathoekwerk. Door zich letterlijk in de leefwereld van gasten onder te dompelen en deze leefwereld als uitgangspunt voor alle contacten te gebruiken, vallen mogelijke drempels tussen de gast en de straathoekwerker weg. Op die manier bereiken werkers alsnog mensen die er op één of andere manier niet in slagen aan te sluiten bij maatschappelijke voorzieningen.
Integrale benadering

De situatie van de doelgroep vraagt een integrale aanpak waarbij elke gast als totale persoon benaderd wordt. De kern van deze integrale benadering ligt in de vaststelling dat niemand benaderd wil worden als een optelsom van problemen. Integraal duidt hier dan ook op het verlangen van elke mens om als volwaardig aanzien te worden, en niet als een geheel van op te lossen problemen. Elke persoon heeft zijn of haar eigen mogelijkheden en tekortkomingen en alleen het aangesproken worden op zijn of haar mogelijkheden maakt de tekortkomingen bespreekbaar. Het louter focussen op problemen leidt al snel tot het categoriseren van personen aan de hand van hun problemen en het zijn nu net die mensen die hier niet (meer) op aangesproken wensen te worden. Het werken met de krachten van mensen en het openstaan voor positieve verhalen kan een ware relatie tot gevolg hebben en het is deze relatie die het straathoekwerk nastreeft. De straathoekwerker staat open voor de verhalen van de gast, of deze nu positief of negatief zijn. Op die manier is ook voor de persoon waarmee gewerkt wordt, duidelijk dat hij of zij niet over een probleem moet beschikken om een straathoekwerker aan te spreken. De uitgebreide kennismakingsperiode heeft ook tot gevolg dat integraal werken een tweede betekenis krijgt: het integrale duidt hier ook op de context van het doelgroepslid. Er kan gewerkt worden vanuit een volledig zicht op en contact met de gehele wijk, de peers, de familie… Op deze manier krijgt men een positieve invulling van de integrale benadering waarbij de probleemfocus wegvalt.
Positieve benadering

Zoals al gesteld veronderstelt een actieve benadering ook een positieve benadering. De nadruk ligt hier op het exploreren en hanteren van alle mogelijke groeikansen bij het doelgroepslid. Dit betekent dat hij of zij in alle aspecten aanvaard wordt: handelingen, taal, houding, waarden en normen,… Deze aanvaarding houdt echter op zich geen goedkeuring in. Het betekent wel dat de waarden en normen van de doelgroep aanvaard worden als een eigen keuze die gerespecteerd wordt. Gasten dragen zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die ze maken. Hierdoor wordt ook elk thema bespreekbaar. De gast kan zijn of haar verhaal doen bij de werker zonder dat er gevreesd moet worden voor een veroordeling. Maar de straathoekwerker mag geen confrontatie uit de weg gaan. In een eerlijk gesprek plaatst de werker zijn waarden- en normenkader tegenover dat van de gast (spiegelfunctie van de straathoekwerker) waardoor reflectie gestimuleerd wordt. Belangrijk is dat de gast zich hierbij in een veilige situatie bevindt: het gesprek gebeurt in zijn of haar milieu, de werker legt geen voorwaarden op, heeft niets te verdedigen en bevindt zich in een gelijkwaardige positie met de gast. Dat schept mogelijkheden tot eerlijkheid maar ook tot confrontatie. Binnen een gelijkwaardige relatie kunnen moeilijke thema’s hard gesteld en diepgaand bediscussieerd worden. De positieve benadering geeft op die manier de mogelijkheid om gasten zelf helpen om te gaan met hun verantwoordelijkheden en keuzes.
Structureel werken

Waar al het voorgaande betrekking heeft op het werken met de gast zelf, gaat structureel werken over het opbouwen en gebruik maken van een netwerk. Enerzijds heeft dit betrekking op het vinger aan de pols houden. Door dagdagelijks aanwezig te zijn weet het straathoekwerk wat er leeft op straat, wat de problemen zijn en waar de lacunes zich bevinden. Anderzijds nodigt het straathoekwerk uit tot het ontwikkelen van andere aangepaste methodieken op maat van de doelgroep. Uit signalen van het straathoekwerk en met medewerking van verschillende lokale partners zijn reeds verschillende initiatieven ontstaan (inloophuizen, spuitenruilprojecten, internet- of chatboxhulpverlening…). Deze signaalfunctie wordt tot op vandaag onvoldoende onderkend, door onszelf, maar ook door de welzijnssector en de overheid. Dat het straathoekwerk op dit moment meer erkenning krijgt is een goede zaak. Nu is het onze taak onze signaalfunctie nog meer op te nemen, in de hoop dat de erkenning ook in de toekomst zal inhouden dat onze stem serieus genomen wordt.
Onvoorwaardelijk straathoekwerk

Uit het voorgaande kan reeds opgemaakt worden dat straathoekwerk ontstaan is omdat bepaalde groepen en/of individuen niet (meer) bereikt worden door de maatschappelijke voorzieningen. De oorzaak hiervan valt niet éénduidig vast te stellen. Verantwoordelijkheden liggen zowel bij de cliënt als bij de voorzieningen. De vraag is alleen of we van cliënten kunnen verwachten dat zij zelfstandig drempels kunnen overbruggen. Stel dat ze dat inderdaad kunnen, zijn er dan nog wel redenen om over ‘cliënten’ te spreken?
Is het namelijk niet kenmerkend dat de meest kwetsbare groepen over de minste sociale vaardigheden beschikken om drempels te overbruggen, om hun weg te vinden, om zich te houden aan gestelde voorwaarden… Verdienen zij om deze redenen niet onze prioritaire aandacht? De laatste jaren merkt het straathoekwerk steeds meer en meer dat nu net deze mensen overal uit de boot vallen. De vraag is waarom. Ligt dit aan het feit dat met deze cliënten moeilijke bewijsbare vorderingen kunnen geregistreerd worden? Vragen deze mensen meer tijd dan beschikbaar is? Zijn deze mensen misschien –vergeef ons het woordgebruik- ‘onverbeterlijk’? Willen zij echt niet? Het straathoekwerk beantwoordt deze vragen niet maar wil ze wel levendig houden. Een maatschappij kan beoordeeld worden aan de manier waarop zij met haar meest overbodigen. Als hulp aan voorwaarden gekoppeld wordt en mensen kunnen niet aan deze voorwaarden voldoen, worden zij dan afgeschreven? Een kritische analyse dringt zich meer en meer op.
Tevens lijkt het straathoekwerk goed geplaatst om ook vragen te stellen bij de zeer actuele ontwikkeling om hulp meer en meer in termen van meetbare efficiëntie te rationaliseren. Want wat doen we met hulp aan mensen waarvan de resultaten moeilijk in meetbare effecten uit te drukken vallen? Zelf ervaart het straathoekwerk dat het onvoorwaardelijk aanwezig zijn voor mensen vruchten afwerpt. Maar zijn deze resultaten ook aantoonbaar? Cijferregistraties zijn veelal te beperkt om veranderingen in de levensloop van mensen op te meten. Experimenten met dagboekverslagen zijn beloftevol, maar alleszins minder praktisch met het oog op een snelle en hapklare verwerking.
De vraag is of dit ‘louter aanwezig zijn’ in de hulpverlening wel de aandacht krijgt die het verdient. Eerder dan een techniek of methodiek, zou het als onvoorwaardelijk vertrekpunt genomen moeten worden.[v] Indien een intakeprocedure zo uitgebreid wordt dat de tijd voor het werkelijke verhaal van de cliënt gereduceerd wordt tot enkele minuten, dan haken mensen af (zowel cliënten als hulpverleners). Is er nog tijd voor het verhaal van de cliënt? Valt een mens te omschrijven in duidelijk afgebakende problemen met daaraan gekoppelde oplossingstrajecten? En wil niet elke mens in de eerste plaats gehoord worden?
Het spanningsveld welzijn – veiligheid

Gezien het feit dat bijna 80% van de straathoekwerkers betaald worden via de veiligheidscontracten en gezien het feit dat wij voornamelijk werken met die groepen die als ‘overlastveroorzakers’ beschouwd worden, is het straathoekwerk groot geworden in een opvoedingsmilieu waar de spanning tussen welzijn en veiligheid voortdurend aanwezig was. Tijdens het verjaardagsfeest van het straathoekwerk verklaarde voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en huidig Leuvens burgervader Louis Tobback onomwonden dat de oplossing voor het grijpen ligt: het Ministerie van Welzijn moet haar verantwoordelijkheid opnemen en het straathoekwerk overnemen van de Federale Regering. Los van het feit dat het straathoekwerk hier niet weigerachtig tegenover zou staan, moet er gekeken worden of er nog langer een probleem is. Indien niet, dan moet er ook geen oplossing gezocht moet worden.
Straathoekwerk sleutelt mee aan veiligheid

Niettegenstaande het feit dat de primaire doelstelling van het straathoekwerk wel degelijk welzijn is, werkt het straathoekwerk ook aan veiligheid. Veiligheid wordt steeds éénzijdig bekeken als een na te streven goed voor de middenklasse. De groepen waarmee het straathoekwerk werkt zijn evenzeer, zoniet zelfs meer, slachtoffer van onveiligheidssituaties. Als bijvoorbeeld gesteld wordt dat woonzones waar (illegaal) getippeld wordt, gebukt gaan onder verkeersoverlast en agressieve klanten dan zijn ook de prostitué(e)s zelf daar het slachtoffer van. Een werkvorm die deze mensen een luisterend oor biedt en hun belangen behartigt, is een werkvorm die ook aan veiligheid werkt.Tevens wil het straathoekwerk haar stem laten horen in het veiligheidsdebat omdat zij –naast repressieve maatregelen- pleit voor een welzijnsgerichte aanpak. Veel mensen voelen zich niet meer betrokken bij de samenleving. Het geloof in zichzelf en de positieve kanten van de samenleving is weg en dat is een voedingsbodem voor gevoelens van overbodigheid, depressie en wraak. Het gevolg hiervan is dubbel: deze bevolkingsgroepen zijn zowel ‘dader’ als ‘slachtoffer’ van overlast en onveiligheid. Jongeren die door de samenleving niet meer aanvaard worden, zetten niet alleen makkelijker de stap in de richting van overlast en onveiligheid, maar worden ook gedwongen te overleven op plaatsen waar zij makkelijker slachtoffer worden van onveiligheid.Straathoekwerkers trekken de straat op om met deze mensen contact te zoeken. Niet in de eerste plaats om hun problemen te gaan oplossen, wel om hen nabij te zijn. Mensen krijgen de mogelijkheid om hun verhaal te doen, om hun pijn te tonen, om op te scheppen over hun daden, … Zo toont de straathoekwerker dat ook zij van tel zijn, dat ook zij erbij horen. Dat innig contact kan leiden tot een aanpak van bepaalde problemen indien die persoon er op dat moment klaar voor is. Maar de kerndoelstelling van het straathoekwerk blijft aanwezig te zijn voor die mensen die de aansluiting met de maatschappij niet (meer) vinden. Door hen opnieuw te betrekken bij de samenleving, kunnen zij weer op hun verantwoordelijkheden aangesproken worden. En op die manier verhoogt het werken aan welzijn meteen ook de veiligheid.
Ook bij feest en jubel behoedzaam blijven

Het straathoekwerk heeft dus haar plaats binnen het veiligheidsdebat en zal deze ook niet uit de weg gaan. Het zou van naïviteit getuigen om blind te zijn voor de risico’s die daaraan verbonden zijn. Want de finaliteit van straathoekwerk is en blijft ‘welzijn’. We verduidelijken het belang van die stelling aan de hand van de recente opstoot van rellen bij onze zuiderburen. Toen bleek dat de rellen niet overwaaiden richting België, werd het straathoekwerk uitgenodigd bij –jawel- de premier. Want het straathoekwerk had rellen in België voorkomen en dat verdiende een pluim. Vanuit het perspectief van het straathoekwerk was het echter cruciaal de aandacht toe te trekken naar de kwetsbare positie van haar gasten. Naast overlast en onveiligheid, komt dan ook in de schijnwerper dat het straathoekwerk meegewerkt heeft aan een voor bepaalde groepen positiever klimaat. De pluim komt dan ook op de hoed van de werkers die constant aanwezig zijn gebleven bij die groepen die niemand anders meer bereikte. Het stemt ons dan ook uiterst hoopvol dat de premier het straathoekwerk erkend als welzijnsmethodiek met neveneffecten op het gebied van veiligheid. Ondanks dit gunstige gesternte, weet het straathoekwerk als geoefend koorddanser dat voorzichtigheid geboden blijft. Hoe doorslaggevend zijn bijvoorbeeld het behalen van ‘neveneffecten’ bij het toekennen van bestaansrecht en middelen? Indien op het einde van de meet de punten uitgedeeld worden, zal het straathoekwerk dan toch (ook) moeten aantonen dat ze rellen of ergernissen van hardwerkende burgers voorkomen hebben? Het straathoekwerk moet alleszins op haar hoede blijven voor een dominant veiligheidsdenken. Voor ze het goed en wel beseft, zaagt ze de tak af waarop ze zelf zit. Duidelijkheid is cruciaal. Het straathoekwerk kan (en wil) niet bewijzen dat het overlast heeft voorkomen. Indien het straathoekwerk zich te sterk laat inpakken in het veiligheidsdenken, kan bovendien haar bestaansrecht in twijfel getrokken worden vanaf het moment men een betere techniek of methodiek vindt om overlast te bestrijden. En ten slotte kan men middelen aan het straathoekwerk onttrekken indien overlastproblemen zich niet meer voordoen. Nochtans heeft straathoekwerk op zich geen uitstaans met overlastproblemen (tenzij onze doelgroep slachtoffer is). Overlast wijst niet per se op de aanwezigheid van restgroepen en vice versa. Het niet aanwezig zijn van overlast wil daarom niet zeggen dat er geen restgroepen kunnen zijn.Een mogelijke oplossing voor dit spanningsveld is dat het straathoekwerk ingebed wordt binnen het algemeen welzijnswerk. Wat de doelstellingen betreft, zit het straathoekwerk dan op zijn plaats en bevindt het zich in een structuur die mee kan verantwoorden waarom straathoekwerk in een bepaalde wijk nodig is, zonder dat overlast aan bod hoeft te komen. Deze inbedding zorgt ook voor een beter contact met het lokale sociale netwerk. Of misschien is er geen tussenoplossing nodig en erkent welzijn ons misschien wel als een welzijnswerkvorm.

Gaat en vermenigvuldigt u

Het straathoekwerk bestaat 20 jaar. Tijdens haar verjaardagsfeest kreeg het feestvarken ook een belangrijke opdracht mee: om tal van redenen moet het straathoekwerk zich als prille twintiger meer en duidelijker profileren. Toen Jezus 20 was, had hij zijn vechtpartij in de synagoge reeds achter de rug. De tijd dat het straathoekwerk zich opstelde als weerbarstige werkvorm met éénzijdige communicatie is voorbij. Elk kind heeft recht op zijn puberteit. Nu is het tijd om de dialoog aan te gaan. Jezus heeft het tot zijn 33ste getrokken. Wij zoeken langer door te gaan.

[i] BIJNENS, J., NIELANDT, B. en HAUGLUSTAINE, A., Probleemgebruikers van harddrugs: onderzoek naar de aantallen en kenmerken van probleemgebruikers in Limburg 1984-1985, Hasselt, CAD, 1985.[ii] Binnen het straathoekwerk worden cliënten gasten genoemd[iii] Visietekst Vlastrov, Doelgroep straathoekwerk, maart 2005[iv] Visietekst Vlastrov, Straathoekwerk en Vlastrov, definitie en missie, maart 2005[v] BAART, A., Een theorie van de presentie, LEMMA BV Utrecht, 2001
* BRON: http://www.straathoekwerk.be/. Alert, feb. 2006

Geen opmerkingen: