vrijdag 2 mei 2008

Voorwoord door Albert Jacquard*
bij het boek door het Collectief
“Pas de zéro de conduite pour l’enfant de trois ans”

Onze maatschappij begaat een zware misstap als ze zich laat verleiden door vooropgestelde ideeën die als vanzelfsprekend beschouwd en kritiekloos rondgebazuind worden.
De meest evidente consensus, zo zegt men althans, is die betreffende de veiligheid. Als men de opiniepeilingen zou geloven, denken de burgers alleen daar nog aan. In wezen gaat het om het evenwicht tussen de overmaat aan orde en de overmaat aan wanorde, een evenwicht dat onophoudelijk instabiel is en waarvoor geen mirakelremedie bestaat. Vandaag de dag heeft vooral de orde een goede faam en deze obsessie leidt tot initiatieven die ontzettend gevaarlijk kunnen blijken. Dit is het geval voor het wetsontwerp over de preventie van de delinquentie dat vooral steunt op een deskundig rapport van het INSERM over de gedragsstoornissen bij kinderen. Dit rapport pleit ervoor om zo vroeg mogelijk bij kinderen de tendens te detecteren tot een parcours dat hen naar de delinquentie voert. Eenmaal deze detectie verricht is, zullen de risido-individuen (men durft hen nog geen “schuldigen” noemen) medisch behandeld worden om hun afwijking te vermijden.
Wie Aldous Huxley’s roman Brave New World gelezen heeft, begrijpt dat de verbeelding van deze auteur het risico loopt binnenkort door de werkelijkheid te worden achterhaald: een maatschappij waar iedereen gedefinieerd, gecatalogeerd en genormeerd zal worden. Waar het concept zelf van de autonome persoon, die in staat is zijn vrijheid uit te oefenen, zal verdwenen zijn.

Dit opduiken van oude deterministische theorieën over het gedrag herinnert me aan de discussies in het begin van de jaren 1980 over nature en nurture, dit wil in pedante bewoordingen zeggen: het probleem van de voorbeschikking van het avontuur van ieder mens. Om een schijn van wetenschappelijkheid aan hun theorie te verlenen wapperden de aanhangers van het aangeboren-zijn met statistieken die toonden dat de kennis van de karakteristieken van een vijfjarig kind toeliet te voorspellen hoe hij op zijn achttiende zou zijn. Een kinderpsychiater besloot daaruit dat jonge leerlingen met een IQ onder de 120 het niveau van hoger middelbaar onderwijs nooit zouden halen en dat men hen dan maar best naar een kort curriculum diende te oriënteren, wat hun een mislukking zou besparen en meteen het hoger middelbaar onderwijs zou ontlasten. Deze redenering lijkt feilloos; zij overtuigt en nochtans berust ze op een logische fout. Zij berust immers op het geloof in een causaliteit terwijl er slechts een correlatie voorhanden is. Laten we dit met een voorbeeld illustreren. Stel aan mensen die je ontmoet twee ietwat indiscrete vragen: hoeveel huur betaalt u? Hoeveel dagen hebt u met wintersport doorgebracht? Verzamel de antwoorden. U zult hoogstwaarschijnlijk vaststellen dat de bewoners van rijke buurten met een hoge huur langer in de bergen hebben vertoefd dan die uit de voorsteden. De twee variabelen, de huurprijs en de lengte van de wintersportvakantie zijn nauw gecorreleerd. Moet men daar uit besluiten dat het verhogen van de huur van sociale woningen de huurders een langere wintersportvakantie zou opleveren? Uiteraard niet; de correlatie betekent geenszins dat de ene variabele causaal met de andere verbonden is, zij betekent alleen dat beide het gevolg zijn van een gemeenschappelijke oorzaak, in dit geval het maandelijkse inkomen.

Maar keren we terug naar het deskundige rapport van het INSERM; dit toont misschien dat kinderen die in de kleuterschool weinig volgzaam zijn, weinig zelfbeheersing tonen of agressief zijn, vijftien jaar later bij de delinquenten terug te vinden zijn, maar dit betekent in geen geval dat de oorzaak
van die delinquentie zich in henzelf bevindt, dat zij het gevolg is van hun aard en dat medische behandelingen van stimulerende of regulerende aard hun moeten worden opgelegd. Deze correlatie kan immers het gevolg zijn van een massa oorzaken waarvan de meeste deel uitmaken van hun familiaal of sociaal avontuur en niets te maken hebben met hun aard. Maar boven alles betekent die poging tot definiëren van de persoonlijkheid van jonge kinderen een ware opsluiting; zij zullen definitief gecatalogeerd worden, objecten geworden zijn van de eerste de beste zielenknijper die zij tot hun ongeluk in de kleuterschool zullen ontmoet hebben. In het ergste geval vindt men in dit onderzoek de poging terug in elk mens slechts het eindresultaat te zien van de informatie die hij bij de bevruchting heeft meegekregen. Deze hypothese van het “alles is genetisch” staat lijnrecht tegenover de visie van de genetici die zich bewust zijn van de armoede van deze oorspronkelijke uitrusting; zij omvat slechts enkele tienduizenden genen daar waar de beschrijving van het centrale zenuwstelsel een hoeveelheid informatie vereist die duizenden keren groter is. In essentie gaat het om informatie die opgeslagen is gedurende het hele proces dat zich van de bevruchting af ontwikkelt en slechts met het einde van het leven ophoudt.

Laten we niet vergeten dat een menselijk wezen voortdurend in wording is; het opsluiten in een definitie, geformuleerd in de kleuterschool of later, is het verraad van zijn vrijheid te worden wie hij kiest te zijn.


* Vertaling: Hubert Van Hoorde

Geen opmerkingen: