vrijdag 9 mei 2008

Waarom sommige adolescenten afhaken van school.

Isabelle Quintens, d.d. regiomanager van de de Bijzondere Jeugdzorg Oost-Vlaanderen gaf ons de toelating om dit artikel over "schoolmoeheid" te publiceren. Zij is bovendien één van de sprekers op onze nationale meeting in de BOZAR (Brussel) op 14 juni aanstaande.
Waarom sommige adolescenten afhaken van school.
Isabelle Quintens

1. Inleiding.

De titel getuigt van bescheidenheid eerder dan van "meesterschap": Ik zal bedenkingen maken bij "sommige adolescenten, niet alle". Dus bij een deelverzameling die afhaakt van school en zich moeizaam door haar organisatie en werkzaamheden op sleeptouw laat nemen. We noemen deze groep van jongeren schoolmoe of gedemotiveerd. Dit is een eerste relativering.
Een tweede relativering heeft te maken met mijn persoonlijke en dus beperkte praktijk, waar ik in contact kwam met een restgroep van deze restgroep in een therapeutisch pilootproject in het Brugse en sinds kort ook in Jeugdpsychiatrie.
Voor mezelf had ik vooropgesteld iets kort te zeggen over de ontwikkelingsfase van de adolescentie, met daaraan gekoppeld een Lacaniaanse vertaling van wat motivatie is. Dit wil ik niet doen los van een paar culturele beschouwingen, noch zonder hier een plaats te verlenen aan de school als maatschappelijke instantie.

2. Eerste luik. Geschiedenis. Van leermoeilijkheden over gedragsproblemen tot geweld.

Toen ik lagere school liep meer dan 15 jaar geleden, een geschiedenis, bestonden er ook al moeilijkheden met leerlingen. Deze situeerden zich voornamelijk op het domein van de leerachterstand. Toen sprak men niet van moeilijke leerlingen maar van leermoeilijkheden. Bekend gezicht hierbij was de taakleraar of remediëringsleerkracht die zich boog over een op te lossen probleem, een te remediëren tekort.
Vandaag de dag staan niet de cognitieve achterstand of neurologische deficieten centraal, maar wel de gedragsproblemen. Zelfs het geweld op school haalt nu de pers. Aan de actuele schoolproblematiek beantwoordt niet langer de remediëringsleerkracht.
Ondertussen ontstonden reeds de spijbelprojecten, time-outprojecten en zelfs therapeutische pilootprojecten.
Ook werd de politie actief op school. Meest extreme illustratie, vaak afspiegeling van wat ons te wachten staat, is de Amerikaanse school situatie [1]. We zijn hier ver verwijderd van de leerachterstand en opvang door taakleerkrachten of logopedisten, waar de leerling werd gediagnosticeerd en geremediëerd. Er wordt een ommezwaai gemaakt. We nemen "The Other side of School Violence". Nu worden de "Educator policies" onder de loepe genomen en gediagnosticeerd : de meester, de school is ziek, werkt ziekmakend, traumatiseert.
Een andere tekst belicht deze kanteling. De titel luidt "Are We Missing the Forest for the Trees? Considering the Social Context of School Violence ". Deze verschuiving van aandacht naar de sociale context op school als voedingsbodem voor geweld is niet louter een Amerikaanse Komedie, een ver van mijn bed show. Dichter bij ons verscheen in 1999 in het tweede nummer van het Pedagogisch Tijdschrift de tekst "Leer- en gedragsproblemen in school. Van een klinisch probleem naar een probleem van de school".
Binnenkort verwachten we geblokletterd in de pers: "de school, een inferno."

Wat betekent nu deze metonymie van het onbehagen, deze verschuiving van de malaise? Van leerstoornis via gedragsprobleem tot geweld van de leerling met gewelddadige intrusieve politionele tussenkomsten van de school.
Van onderwijzen, naar opvoeden, corrigeren, therapeutiseren en controleren tot zelf in behandeling.
Van: 'de leerling is ziek' , via: 'de leraar is ziek' naar: 'de leraar maakt ziek'.

De eerste vraag die ik me hierbij stel is of het niet eenzelfde malaise betreft dat van gezicht veranderde doorheen de tijd, eenzelfde onbehagen dat enkel van verschijningsvorm of masker wisselt. Wat ons tot bij een kenmerk van de hysterie als transklinisch discours voert. De hysterie als 'condition humaine' voor elk van ons, manifesteert zich nooit in een vacuüm, maar steeds t.a.v. hoog gewaardeerde maatschappelijke functies in een bepaalde tijd, waaraan ze haar gedaante ontleent. De bekende reeks van wereldberoemde koppels is hier de heks en de inquisiteur, de door duivels bezeten non en de priester, de grande hystérie en de betaamde neuroloog Charcot, de borderline en de psychiater...
Betreft de leerling en de leerkracht één van de laatste realisaties van dezelfde covariantie tussen hysterisch of gedeeld subject en de aard van het weten van de meesterfiguur als diegene die verondersteld wordt te weten? Laatste gedaante die vorm kreeg vanaf het invoegen van de leerplicht?

Mijn tweede vraag betreft die hooggewaardeerde maatschappelijke functie op zich. Daar waar er voorheen een geloof bestond in deze maatschappelijke representanten van hoge priester tot psychiater en leerkracht, komt dit geloof zelf in deze maatschappelijke representanten op de helling te staan. Men beperkt zich niet meer tot het publiekelijk op de rooster leggen van bekleders van symbolische functies. Voorbeeld hiervan is de hetze omtrent rechters met in de privésfeer een voorkeur voor sadomasochisme of auto-erotische asfyxie. Ook de rechtszaak tegen zelfs de president van Amerika is hier sprekend. Vandaag de dag is het geen moeilijkheid om via internet gedetailleerde info te verkrijgen over de "Nature of President Clinton's Relationship with Monica Lewensky", waar een rechtszaak tegen een president de hoogte haalt van platvloers entertainment. Ik presenteer u een staaltje van de moderne hysterica die vanuit haar zoektocht naar de waarheid, of beter de ware meester, hier onze arme Clinton, eerst in het zadel heft en dan van zijn voetstuk duwt. Een extract: "He always used to push the hair out of my face. She called him "handsome", on occasion he called her "Sweetie", "Baby", or sometimes "Deal"'. He told her that he enjoyed talking to her, she recalled his saying that the two of them were "emotive and full of fire and she made him feeI young" etc. Lewensky merkt over zichzelf op dat "she has a strong incentive to teIl the truth", dat haar motief het spreken van de waarheid is. Binnen deze aandrang kiepert ze dan ook meteen de voorheen. geïnstalleerde meestertiguur uit het zadel en daagt ze hem voor de andere meester: de rechter.
Ik wil hier tegelijkertijd toch wijzen op iets radicalers dan deze "hystoires". Niet alleen wordt de bekléder van zulke een symbolische functie geïnfantiliseerd en bespot, maar de symbolische functie op zich verliest haar waarde, valt in diskrediet.
Actueel manifesteert de hysterie in haar verschillende gedaanten niet alleen de verschuiving, maar iets radicalers : een breuk. Niet alleen wordt de reële bekleder van een symbolische functie ondermaats bevonden t.a.v. een ideële positie.
Dit kan elke man die vader is uit de mond horen van zijn eigen kind tijdens de klassieke discussies omtrent opvoeding en bediscussieerbaarheid van regels, waarbij zijn zoon of dochter zijn inconsequentie meedogenloos zal onderlijnen. Maar die ideële positie die ingeschreven is in het symbolische register zelf, komt in het gedrang. Dit nieuw postmodern fenomeen gaat bovendien gepaard met het verschijnen van het dwingend genot op de maatschappelijk scène. We keren hierop terug op het einde van de tekst.

3. Demotivatie tegenover dialectiek van verlangen.

Bedoeling was kort de algemene maatschappelijke context van onze restgroep te schetsen, wiens problematiek zich particulariseert door een individuele levensgeschiedenis.
Het is aan deze persoonlijke levensgeschiedenis dat aandacht wordt besteed in het therapeutisch pilootproject Odysseus, waarbij gewerkt wordt met jongeren uit het deeltijds onderwijs tussen 15 en 18 jaar. Zij vallen onder een maatregel van de Jeugdrechtbank, waardoor hulpverlening meestal voor hen een verplicht karakter had. Het is hier dat mijn klinische praktijk zich situeert en waar ik heb nagedacht vanuit een Freudo-lacaniaans perspectief over de problematiek van de demotivatie.
Omdat het project is gegroeid binnen de Bijzondere Jeugdzorg bestaat de populatie waar ik mee werkte voornamelijk uit jongeren met een langdurig instellingsverleden, vaak ook slachtoffer van traumatische ervaringen zoals misbruik en mishandeling. Meermaals kozen zij als oplossingspoging voor hun problematiek het alcohol- of drugsmisbruik, eerste vorm van auto-medicatie. Dit laatste wordt een maatschappelijk probleem met epidemische allures. Meest manifeste uiting van hun lijden is de motivationele problematiek op het niveau van de school en/of het werk.
Iedereen die in het onderwijs ervaring heeft met adolescenten, of misschien vanuit de ervaring van zijn eigen jeugd, zal wel letterlijk en figuurlijk aan den lijve ondervonden hebben dat de adolescentieperiode een turbulente en kwetsbare periode is. Françoise Dolto, een eminent Frans psychiater en analytica zegt in haar boek "Paroles pour adolescents ou le complexe du homard" het volgende: "L’adolescence, c’est le drame des homards… . Les homards quand ils changent de carapase, perdent d’abord l’ancienne et restent sans défense, le temps d’en fabriquer une nouvelle. "Zij spreekt over adolescentie zelfs in termen van een nieuwe geboorte. De adolescentie wordt doorgaans getypeerd als een passagemoment tussen kindsheid en volwassenheid. Ongeldig geworden antwoorden moeten ingewisseld worden voor nieuwe persoonlijke stellingnamen aangaande seksuele en sociale identiteit. Dit heeft voor jongeren vaak de betekenis van een confrontatie, waarop een aantal onder hen vastlopen en elk antwoord, elke stellingname of keuze schuldig blijven. Angst, depressie en suïcide zijn dan ook zeer frequent. Deze pathologie eigen aan de ontwikkelingsfase kan woekeren en verworden tot een psychiatrische problematiek, indien op dit punt van vertwijfeling de jongeren niet op een gededramatiseerde wijze begeleid worden.
Therapeutisch werken omtrent een motivationele problematiek is pas mogelijk wanneer men kan beschikken over en aansluit bij een causale redenering met betrekking tot het ontstaan, de ontwikkeling en de pathologie van motivatie.
Gesitueerd binnen een klinische basisfilosofie vertalen we de problematiek van de motivatie in termen van verlangen. De motivatieproblematiek is in se niets meer en niets minder dan een verlangens problematiek. Dit is mijn werkhypothese.
Hij/zij is niet gemotiveerd is synoniem voor hij/zij is niet bekwaam zijn verlangens te assumeren.
Daarenboven stellen we vast dat wanneer men geblokkeerd is op de weg van zijn
verlangen vaak ook overspoeld wordt door een vreemdsoortig soms pijnlijk genot. We kunnen hier opnieuw concreet verwijzen naar het op passieve wijze betrokken te zijn geweest in een morbide seksualiteit waar men niet op voorbereid was: object te zijn geweest van de perverse Ander.
Voor de toxicomanie waar niet het verlangen, maar de onbemiddelde bevrediging centraal staat, geldt eveneens dat men hier object van genot en niet subject van een eigen verlangen is. Want we kunnen hier terecht de vraag stellen of de toxicomaan die grenzeloos doordrinkt wel nog drinkt of gedronken wordt... verdrinkt.
De lacaniaanse werkethiek positioneert zich diametraal tegenover deze onbemiddelde kortsluiting met het genot. Het is een ethiek van het verlangen, het bemiddelde dat de Ander in zich sluit. We kunnen daarentegen onze markteconomie dat hand in hand gaat met de realisaties van onze moderne wetenschap inschrijven binnen de cultus van het genot. Denk maar aan de eindeloze productie van allerhande onbruikbare maar niet te missen gadgets, aan de autistische relatie van onze postmoderne mens met zijn internet provider die niet gestoord wil worden, aan de cloning als niet seksuele voortplanting die de erkenning van een Ander verlangen letterlijk en figuurlijk buiten spel zet.
Ons basisaxioma is : zonder de Ander geen verlangen. Bekend is deze in sloganeske vorm in de uitspraak van Lacan: "Le désir de l'homme, c’est le désir de l’Autre ".
Dit is een psychoanalytische, een Lacaniaanse stellingname waarop we ons inspireren en de kern van onze visie op wat motivatie is.
Uit "Het verlangen van de mens is het verlangen van de Ander" destilleren we het aspect van de besmettelijkheid van het verlangen.
Eigenlijk betreft het een meerlagige uitspraak. We onderscheiden een viertal articulaties. De klinische illustratie ervan ontplooi ik verderop.

l) Eerste articulatie: De mens is het produkt van het verlangen van de Ander.
Eenvoudige illustratie is de kinderwens van de ouders, voorafgaand aan de conceptie van het kind.
2) Tweede articulatie: De mens verlangt bij gratie van het bestaan van een verlangende Ander.
Anders gesteld, het ontstaan van een subjectief verlangen vindt zijn oorsprong in het verlangen van iemand anders. Ter zijde kunnen we hier al opmerken dat er pathologie opduikt bij afwezigheid van zulk een verlangende Ander. We denken hier aan de pathologie van kinderen, die deze ontmoeting met de primaire verlangende Anderen, hier de ouders, gemist hebben.
3) Derde articulatie: De mens verlangt verlangd te worden door de Ander.
Alledaagse illustratie is de jaloezie van het oudste kind bij de geboorte van een klein zusje of broertje.
4) Vierde articulatie: De mens verlangt naar het object van verlangen van de Ander.
Denk maar aan de situaties waar men ervandoor gaat met het lief van de beste vriend.
We willen hier benadrukken enerzijds dat het voldoende is dat een belangrijke Andere verlangt, opdat de jongere als subject zou verlangen, anderzijds dat het verlangen onbevredigbaar is, want per definitie steeds verlangen is naar iets anders. Verlangen begrijpen we in zijn oppositie t. a. v. de bevrediging, het genot.

4. Hamlet. Tragedie van het verlangen.

De verlangende Ander als conditio sine qua non voor het ontstaan van het verlangen van het kind is niet altijd aanwezig. Alvorens de klinische illustratie te ontwikkelen maken we kort gebruik van een bekend literair oeuvre van de hand van William Shakespeare, het wereldbekende toneelstuk Hamlet, prins van Denemarken. Lacan noemde het een tragedie van het verlangen.
Duizenden bladzijden zijn reeds geschreven m. b. t. het enigma van Hamlet's "endless procrastination". Hamlet verstrikt in de twijfel, komt er niet toe zijn verlangen in een act om te zetten, nl. de dood van zijn geliefde vader te wreken. Gehinderd op de weg van zijn verlangen schuift hij deze act van wraak voor zich uit. We willen dit in verband brengen met Hamlet's confrontatie met een genietende Ander. Dit doen we aan de a. d. h. van de details die Shakespeare ons zelf verschaft.
Het genot van de Ander verschijnt in de gedaante van Hamlet's moeder, Gertrude, die alvorens het echtelijk bed nog maar was afgekoeld reeds hertrouwde met Claudius, broer van haar overleden echtgenoot. Hamlet is verscheurd tussen het ideale beeld dat hij van zijn vader koestert en de aanblik van het genot van zijn moeder, haar wulpsheid waarin geen plaats wordt geruimd voor eerbetoon aan zijn geliefde vader.
In een minder dramatische Nederlandse vertaling proclameert Hamlet: "Dit vlees is door en door besmet. Pas twee maanden dood – nee - nog geen twee. En wat een Koning: groot - een god (terwijl zijn broer een sater is). Wat hield hij van mijn moeder (hij verdroeg niet dat de wind te ruw in haar gezicht blies). Denk er niet meer aan. En zij - zij was verslaafd aan hem. Haar hete honger werd (als hij die stilde) steeds weer groter Aa- en toch: binnen de maand (nee - denk er niet meer aan. Is elke vrouw dan zwak ?) - een kleine maand. Toen trouwde ze mijn oom. Nog voor er sleet kwam aan de schoenen die ze droeg bij de begrafenis (ze liep te huilen – ja -ze huilde. God -een beest dat van geen rede weet zou langer huilen). Hij gelijkt niet op mijn vader (ook al is hij dan zijn broer) - zo min als ik op God. Een maand. Nog voor het zout van al die valse tranen weg was uit haar rode ogen - trouwde ze. Zo snel. Ze kroop zo snel tussen de lakens van de zonde… ."
Daarenboven verneemt Hamlet uit de mond van zijn vader die in de gedaante van een fantoom rond het kasteel dwaalt, de bijzondere omstandigheid waarin deze laatste aan zijn eind kwam. Hij werd vergiftigd door het toedienen van hebona / bilzekruid via zijn oor tijdens de slaap. Niet of dit toximologisch trefzeker is trekt onze aandacht, maar wel wat de koning-fantoom hieraan toevoegt: Tot Hamlet sprak hij: "Ik sliep dus toen ik door mijn broer beroofd werd van mijn leven. van de kroon en van mijn Vrouw: Plots weggerukt (mijn zonden nog in volle bloei.)”. Opnieuw duikt de genietende Ander op.
In het assumeren van een eigen verlangen stellen we dus het verlangen van de Ander centraal. Oorzaak en origine van het verlangen van het subject is het verlangen van de Ander. Dit is de goede zaak. De moeilijkheid hiervan is dat elke mens moet vaststellen dat hij in zijn meest persoonlijke en intieme verlangen vervreemd is van zichzelf, want ontleend aan de Ander.
Men is niet de auteur van zijn eigen verlangen. Rimbaud zei stellig: "Je est un autre." Dit wordt in de vakliteratuur aangeduid met de term aliënatie.
In de adolescentie wordt de jongere als gevolg van een aantal maatschappelijke en ontwikkelingseisen geroepen om los te komen van wat zijn ouders van hem verlangden, in zijn plaats verlangden en omgekeerd, van wat hij van hen verlangde. De adolescent wordt gevraagd de positie van object van verlangen van de Ander, in strictu senso de ouders, te verlaten voor een geëmancipeerd verlangen als subject. of assumptie van een eigen subjectief verlangen. Dit is wat in de vakliteratuur wordt aangeduid met de term separatie. Boutadisch is dit de finale doorknip van de navelstreng, of misschien juister de verifiëring van de wijze waarop de navelstreng destijds werd doorgeknipt. Waarom verifiëring?
Omdat de adolescentiefase ontwikkelingspsychologisch reeds een tweede individuatiefase betreft. De eerste is deze die plaatsvindt in de peutertijd, waar het kind afstand moet nemen van de moeder, vaak geconcretiseerd in de opvang in de crèche of bij de onthaalmoeder. De alledaagse klinische praktijk toont dat dit proces in problematische opvoedingssituaties niet altijd lukt. Meer nog, het alledaagse leven toont ons meer en meer pubers van dertig en zelfs veertig jaar.
In de herneming van de separatieproblematiek tijdens de adolescentie staan de vragen "Wie ben ik?" en "Wat wil ik?" centraal.
Het antwoord op de eerste vraag voert vaak tot het inzicht dat men zijn identiteit ontleende aan de familieroman, omtrent de eerste Anderen.
Het vasthouden aan een identiteit die ontleend is aan een Ander, is des te sterker naarmate de familiegeschiedenis een aantal gaten of enigma's vertoont.
Het antwoord op de tweede vraag verduidelijkt vaak dat men in zijn verlangen sterk afhankelijk is van de Ander, ook al dacht men via zijn rebelse en kritische houding te getuigen van het tegenover- gestelde. Het tegenovergestelde is net hetzelfde, vermits het vertrekpunt onlosmakelijk het verlangen van de Ander was.
Na het heropnemen van de aliënatie en de separatie wordt er een kans geboden voor het op zich nemen van een eigen verlangen, met de keuzevrijheid terug voor hetzelfde te kiezen.

5. Het verlangen van de mens is het verlangen van de Ander. Gevalsstudie.

We illustreren nu met een klinisch voorbeeld, waarin de formule "Het verlangen van de mens is het verlangen van de Ander" in zijn vierledige dimensie hernomen wordt en een licht werpt op de problematiek van de demotivatie.
Om redenen van beroepsgeheim noem ik de adolescente Anna en beperk ik me tot de bespreking van dat deel dat betrekking heeft op de dialectiek van het verlangen.
Eerst en vooral schets ik een raamwerk van feitelijke gegevens. Nadien zal ik ze doorheen de ontwikkeling van de gevalsstudie verder becommentariëren.
- Anna werd geboren in juli 1982 en was 15, bijna 16 jaar oud wanneer ze ingeschreven werd in het project op 11 juni 1998.
- Ze verbleef sinds mei 1998 in een institutie van Bijzondere Jeugdzorg op een vrijwillige basis voor een termijn van 6 maanden.
- Anna volgde twee dagen per week deeltijds onderwijs, richting haartooi, en bezocht de overige drie dagen het project, totdat ze gemotiveerd werd voor werk.
- In een eerste gesprek benoemde Anna haar drugprobleem, volgens haar het onmiddellijke gevolg van het door de stiefvader incestueus misbruikt te zijn, als de hoofdreden van haar plaatsing.
In het verleden was zij reeds gehospitaliseerd geweest in een afkickcentrum en momenteel volgde zij eens per week een ambulant programma in een ander centrum om haar druggebruik onder controle te houden.
Voor Anna was de stiefvader de hoofdoorzaak van haar lijden. Hij was ook verantwoordelijk voor het verkeersongeluk dat haar moeder kreupel maakte en veroordeelde tot de rolstoel. In deze eerste consultatie legde zij een zeer particulier verband tussen haar moeder en drugs: "Voor mij nemen speed, cocaïne en cannabis, net als mijn moeder de eerste plaats in in mijn leven."
- Snel ontstond er een conflict tussen Anna en de residentiële instelling. Zij overtrad de huisregel welke druggebruik op het domein verbiedt.
Elke transgressie werd gesanctioneerd met vermindering van vrijheid: niet het weekend doorbrengen bij de moeder thuis. Anna rebelleerde middels de redenering: "Waarom verlangt men van me dat ik geen drugs neem, als dit juist het probleem was dat in de eerste plaats mijn ingangsticket vormde voor het verblijf in de instelling ?" Op het eerste gezicht dus een louter logisch probleem met een psychologische basis. Eigenlijk gebruikt Anna hier de psy-taal als verdediging. Eerst moet het onderliggend probleem opgelost worden, de traumatische gebeurtenis uit haar kindertijd, dan pas kan ze druggebruik opgeven.
- Gedurende de grote vakantie verstuikt Anna haar enkel op de eerste dag van haar vakantiejob en verbleef voor twee weken thuis bij haar moeder.
- Op de eerste dag van haar nieuwe start wordt haar moeder in het ziekenhuis opgenomen voor flebit. In overeenstemming met de moeder beslist de instelling dat Anna het volgende weekend in de instelling blijft. Anna spijbelt en gaat op bezoek bij haar moeder waar een conflict ontstaat aangaande deze beslissing waarin ze niet werd gehoord. Uiteindelijk besluit de moeder niet tijdens het weekend in het ziekenhuis te blijven en Anna bracht haar weekend door bij moeder thuis. Dat zelfde weekend doet Anna een zelfmoordpoging, en laat een afscheidsbrief na voor haar moeder. Dit was de tweede zelfmoordpoging.
- Begin september, niet voorbereid op haar herexamens, verliet ze heel vroeg in de ochtend de school en liep naar huis. Daar informeerde ze haar moeder over haar seksueel misbruik door de stiefvader met de boodschap "Ik deed dit voor jou." De stiefvader zou gedreigd hebben de gehele familie te vermoorden indien Anna hierover maar met één woord repte.
- Anna wil werk in de hoop minder financieel afhankelijk te zijn van haar moeder. Ze verlaat de richting haartooi voor de horeca. In september start ze binnen een brugproject als keukenhulp in een bejaardentehuis.
- Anna verlaat het project, maar besluit nog even door te gaan met haar individuele therapie.
- Anna overtreedt opnieuw de regels opgesteld door de pedagoog van de instelling en haar moeder. Er is significant meer druggebruik en de begrenzingen van het uitgaan worden met de voeten getreden. Normale consequentie van zulk regeloverschrijdend gedrag was restrictie van vrijheid, maar restrictie had in het verleden enkel geleid tot escalatie van het transgressief gedrag. Er werd besloten tot een compromisoplossing. De regels van de instelling moeten gerespecteerd worden tijdens de week in de instelling. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en naleven van regels tijdens het weekend komt voortaan Anna en moeder toe.
- In samenspraak met de consulent van de Jeugdrechtbank werd het residentieel verblijf met 6 maanden verlengd.
- Als Anna de huisregels niet respecteert, informeert moeder niet langer de pedagoog. -Tijdens de Kerstvakantie bracht Anna het grootste deel van haar tijd door met haar nieuwe vriend, een 18‑jarige adolescent die overweg kon met drugs. Gedurende deze twee weken was zij in flagrante tegenspraak met de regels van de moeder.
- Eind Januari 1999 smokkelt ze haar vriend het huis binnen en ze nemen samen een douche. Het was haar jongere broer die haar verklikte met de woorden "Moeder, er is een man in huis." Hierop sloegen moeders stoppen door, ook die van Anna. Zij liep van huis weg nadat haar moeder geld en sigaretten had toegeworpen, haar rantsoen voor een week. Anna bleef een nacht weg en belde de volgende morgen haar moeder op. Haar moeder ontving haar met open armen. De moeder wou haar kind thuis.
- Eind februari liep Anna naar haar moeder in plaats van naar haar werk toe te gaan. Moeder adviseerde haar de pedagoog hierover niet in te lichten. Anna gebruikt opnieuw drugs in de instelling. De directeur geeft haar een laatste kans. De moeder geeft Anna geld om drugs te kopen.
- De pedagoog besloot Anna naar huis te verwijzen voor een proefperiode van enkele weken tot aan de nieuwe bijeenkomst met de consulent. Anna's regelovertredingen legden een te grote druk op de leefgroep in de instelling. Wat bij aanvang het argument van de moeder was bij het besluit tot radicale plaatsing van haar dochter in de instelling, werd nu door haar gebruikt als Anna's ticket terug naar huis. "Zo is Anna nu eenmaal en ze zal niet veranderen", beargumenteerde ze.
Het problematische en niet tolereerbare karakter van Anna's transgressies worden geneutraliseerd, weggeveegd en zelfs openlijk goedgekeurd door Anna's moeder.
Tot zover de eerste krijtlijnen. We kunnen nu onze werkhypothese omtrent motivatie belichten vanuit de Lacaniaanse meerledige stelling "Het verlangen van de mens is het verlangen van de Ander."
Wat we hier ontmoeten is de aliënatie van het verlangen van de mens aan dat van de Ander in zijn pathologische vorm.
De aliënatie als origine van het verlangen neemt hier een pathologische vorm aan, als gevolg van een gebrekkige separatie.
Separeren, afstand nemen van de ouders is een normale ontwikkelingstaak voor elke adolescent.
De gevalsstudie illustreert hiervan het mankement: Anna hangt vast aan haar moeder, en vice versa.
Wat het therapeutisch project in samenwerking met de instelling wou bereiken, was de introductie van een derde term in deze duaal hermetisch gesloten relatie. We probeerden de relatie te openen, met het oog op het herschudden van de kaarten.
Wat eerst en vooral mijn aandacht trok was het element van bedrog in de eerste uitspraken van Anna: "Ik ben het moe over drugs te moeten spreken", "Ik wil eerlijk zijn, maar hierbij heb ik hulp nodig", "Ik ben geplaatst omwille van een joint." Anna onderstreepte hier reeds een absurditeit die voor ons pas later duidelijk werd. Terwijl de moeder Anna autoriseerde verder drugs te gebruiken, bleef zij dit drugprobleem hanteren als maskering van een meer fundamentele kwestie: de symbiotische relatie met Anna.
De instelling werd omtrent deze compliciteit onwetend gehouden en werd gemanoeuvreerd in de positie van "cocu magnifique", werd gedupeerd.
Het project en de instelling werkten naar hetzelfde doel, nl. het invoegen van een derde separerende instantie tussen moeder en dochter.
Elke vorm van begeleiding met het doel deze derde term in oppositie te plaatsen t. a. v. de duale relatie, deze te openen en te trianguleren, werd ondergraven door een verborgen agenda. Zelf heeft de moeder op het einde letterlijk een verborgen agenda bijgehouden, eens zonder medeweten van Anna.
Ik denk dat dit een mooie illustratie is van de pervertering van de symbolische derde term tot nar.
Anna verraadde bij aanvang haar moeder niet aan de institutie. "Ik zie mijn moeder doodgraag". Anna wou stoppen met het gebruik van speed en pillen als een bewijs van haar liefde voor haar moeder. Ondertussen was de pedagoog zij n gezinsbegeleiding opgestart. Dit produceerde een kleine verschuiving in haar positionering t. a. v. Anna. Op de vergadering met de consulent zei ze tot Anna: "Je moet niet voor mij stoppen met drugs, maar voor jezelf'. Dit heterogene element in de voorheen nagestreefde symmetrische relatie deed Anna wankelen. Vanaf dit moment stelde zij haar moeder in vraag. "Ik begrijp mijn moeder niet. Soms is ze raar. Zij kan lachen en wenen tegelijkertijd." De moeder verschijnt voor Anna hier als niet langer begrijpbaar.
"Wat wil ze van me, ik weet niet meer wat te doen om goed te doen. Ze praat niet meer tegen me." Deze vragen kunnen we vertalen in "Wat verlangt mijn moeder ?"
Het verlangen van de moeder verschijnt hier op een enigmatische wijze. Anna probeert er greep op te krijgen. Anna had voorheen steeds getracht het verlangen van de moeder te bevredigingen in de hoop haar enig en uniek object van verlangen te zijn. Maar Anna's gezegde "Voor jou wil ik stoppen met drugs" werd beantwoord met "Stop niet met drugs voor mij." De moeder antwoordt niet meer op reciproque affirmatieve wijze.
Als een effect van het onduidelijk verlangen van de moeder, het verlangen als ongrijpbaar, verliest Anna haar plaats in het verlangen van haar moeder en begint zelf te verlangen. We kunnen hier verwijzen naar het tweede extract uit de formule: "De mens verlangt bij gratie van het verlangen van de Ander".
Eerst en vooral gaf het aanleiding tot Anna's streven, de aard, het raadsel van het verlangen van haar moeder te onderzoeken: " Wat is het dat je wil ? Wie ben ik in je verlangen ? Kun je me verliezen ?" Culminaties van deze zoektocht waren de zelfmoordpoging en de fugue. De vraag verborgen in deze acting-outs kan als volgt worden gearticuleerd: "Kun je je veroorloven me te verliezen ?" of "Zie je me ook dood-graag ?". Het testen van de limieten van de liefde van de ouder is bekend bij adolescenten. Normaal verschijnt dit onder de vorm van een fantasie of dagdroom, als een in scène zetten van de eigen begrafenis waar de belangrijke anderen hun laatste groet brengen en van hun liefde getuigen.
De moeder stelt heel wat inconsequent en paradoxaal gedrag, waar zij bijvoorbeeld enerzijds Anna belooft de pedagoog niet in te lichten over Anna's regel overtreding, en anderzijds in het geheim toch telefoneert naar de instelling. Anna voelde zich hulpeloos, speelbal van en gealiëneerd in het capricieuze verlangen van de moeder. Bovendien, niet langer het meest belangrijke object van het moederlijke verlangen, voelt Anna zich waardeloos, zonder zelfvertrouwen, noch zelfrespect en toont een neiging tot depressie. We kunnen hier verwijzen naar de derde afgeleide uit onze formule: "De mens verlangt verlangd te worden door de Ander".
Op dit punt probeerden we voor Anna een onderscheid te maken tussen enerzijds de structurele onmogelijkheid om het totale antwoord te zijn op het verlangen van iemand anders en anderzijds de realiteit van talenten en waardevolle intrinsieke eigenschappen die haar kenmerkten.
Tegelijkertijd poogden we het verlangen van de Ander om te buigen tot een vraagstelling omtrent haar eigen verlangen. Van "Wie ben ik in UW verlangen?" naar "Wie ben ik, wat wil ik?" Dit is wat men begrijpt onder de term separatie.
Etymologisch stamt separatie van "se parere". Dit betekent zichzelf voortbrengen, zichzelf creëren, meer dan louter een reductie, antwoord op het verlangen van de Ander.
In de periode van Anna's queeste, mogelijk gemaakt door het verschijnen van het verlangen van haar moeder in zijn ongrijpbare vorm, veranderde Anna van studierichting op school: van haartooi naar de horeca, en van de atelierwerking in het project naar een job als keukenhulp. Haar grootmoeder was steeds eerste kok geweest en haar moeder derde kok. Hier kunnen we opnieuw verwijzen naar de structuur - gelijkheid tussen het verlangen van het subject en het verlangen van de Ander. "Men verlangt wat de Ander verlangt, men verlangt zoals de Ander verlangt. men verlangt het object van verlangen van de Ander."
Op het einde instaureert de moeder opnieuw een relatie van compliciteit tussen haar en haar dochter en sluit elke interferentie van een derde buiten. De bekomen opening tussen moeder en dochter slibt dicht.
Toen ik Anna in één van de laatste gesprekken vroeg of ze iets verlangde onafhankelijk van haar moeder, volgde een lange oncomfortabele stilte. Aarzelend antwoordde ze: "Ik en mijn moeder, wij willen hetzelfde".
Wat deze gevalsstudie voornamelijk illustreert is de initiatie van een beweging, een hernieuwde dialectiek van verlangens, een heropstart van een moeilijke dynamiek, katalysator van het verlangen, welke Anna verloste uit de klem van een onbuigzame blokkade op de weg van haar verlangen. De schematische ontwikkeling van de wijze waarop Anna verlangt, vormt een particularisatie van het algemeen klinisch gegeven "Le désir de l'homme, c'est le désir de l'Autre" dat kernachtig de aliënatie van elke mens weergeeft, vervreemd in het diepste van zijn wezen. Wat betreft haar motivatie: op dit moment werkt Anna halftijds in een gerenommeerd restaurant en vangt haar laatste schooljaar aan.

6. Vertigo. Het diskrediet van de symbolische functie.

We hebben in deze gevalsstudie de separatieproblematiek belicht.
De aliënatie en separatie werd door Lacan uiteengezet in zijn 11de Seminarie.
Het is precies met betrekking tot de operatie van de separatie dat we kunnen verwijzen naar de cruciale rol van wat Lacan aanduidde met het concept van de "Naam-van-de Vader". Dit is de symbolische vaderfunctie als scheidende instantie tussen moeder en kind.
In de casus van Anna hebben we in de marge vermeld dat de vader er verschijnt als seksueel misbruiker en niet als representant van de Oedipale Wet. De symbolische vader is daarentegen representant en garant van de Oedipale Wet die het verschil installeert tussen de geslachten en de generaties.
De Oedipale Wet heeft te maken met gebod en verbod. Het verbiedt, maar maakt tegelijk ook iets mogelijk. Het verbiedt de allesgenoegzame symbiotische relatie met de moeder, het genieten binnen de band met de eerste Ander. Het verbiedt een hier en nu en gebiedt een later en elders, biedt een perspectief van verlangen en genot in de toekomst. Dit symbolisch gegeven is beter bekend als het incestverbod en het exogamiegebod, basis van elke cultuur.
We kunnen hier ook onmiddellijk het verschil onderlijnen tussen autoriteit en macht. Autoriteit behelst steeds drie termen: ik, jij en de Wet van referentie. Macht is een degeneratie van autoriteit. In situaties van macht is de relatie duaal, soms ook lethaal, waarbij de inzet is: of ik of jij, maar niet allebei samen.
In het begin van deze voordracht had ik gesteld dat heden ten dage men het geloof in de symbolische functie, autoriteit, de Wet, het symbolische verliest en men zich beperkt tot de cynische reductie tot de realiteit.
We verwijzen opnieuw naar het voorbeeld van de rechter. In het domein van symbolische autoriteit hecht men gewicht aan de woorden die de rechter spreekt en niet bvb. aan de realiteit van zijn zwak corrupt voorkomen. De woorden van de institutie van de Wet die door de rechte)' als haar aangewezen woordvoerder worden geuit, zijn belangrijker dan de directe realiteit van zijn persoon.
De hedendaagse cynicus hecht meer geloof aan zijn ogen dan aan het symbolische dat onze realiteit en onderlinge verhoudingen structureert.
De symbolische vaderfunctie wankelt en lijdt onder hetzelfde failliet. Op grond van de drie homoniemen vervat in "Le nom-du-père" kunnen we de gevolgen snel afleiden van dit symbolisch diskrediet.
De homoniemen van "Le nom-du-père" zijn: "Le non-du-père" en "Les non-dupes- errent".
Inoperatie van "Le non-du-père", het neen van de vader, het verbod op het genot zal leiden tot de reeds uitvoerig besproken impasse van het verlangen, waarvan Anna getuigenis aflegde.
Inoperatie van "Le Nom-du-père", die middels de naamgeving het generatieverschil installeert, zal elk generatieverschil doen verdwijnen, zodat moeders en dochters vriendinnen worden en vaders en zonen maten. Maat van de verhouding is niet het verschil, maar de gelijkheid, waarbij de vader als Ik-ideaal wordt opgeofferd.
Bij afwezigheid van zingeving en gebrek aan identificatie met een symbolisch ideaal zullen jongeren het psychisch statuut van zwerver aannemen, verdwaald wegen lopen, zich angstig in het sociaal verkeer begeven zonder oriëntatiepunten, richtingaangevers of verkeersborden. Dit wordt belicht in het derde homoniem van de "Naam-van-de-Vader": "Les-non-dupes-errent". Zij die geen dupe zijn van de symbolische fictie, niet geloven in de symbolische orde zijn gedoemd om te dwalen.
Waar bij de populatie van meisjes voornamelijk de symbiotische relatie met de moeder op de voorgrond stond, kwam in de gesprekken met mannelijke adolescenten voornamelijk dit laatste gevolg van het deficit van de symbolische vaderfunctie aan de orde en de lotgevallen ervan voor hun schoolcarrière. Zonder hierop uitvoerig in te gaan, vermeld ik enkel een paar uitspraken die de wankeling van de waarde van de symbolische instantie voor hen illustreert.
Na een zwerftocht, een Odysea van een 5-tal jaar doorheen psychiatrie, afkickcentra en gemeenschapsinstelling was Lucas noch steeds op zoek naar een houvast, die hij niet in de autoriteit van zijn vader kon terugvinden, vermits hij deze bevocht en aan de kaak stelde.
Gedemotiveerd voor school maakte hij de volgende uitspraak waarin hij de leerkracht als representant van een maatschappelijke autoriteit onderuit haalt en bespot: "De school is een circus, met elk uur een andere clown."
Johan, die reeds van zijn 5de levensjaar verblijft in residentiële instellingen vertelt: "Leraars zijn amateurs, we leren er niets en alles kan. Ze zijn zoals wij, ze zijn zelf niet gemotiveerd."
Het verschil wordt opgeheven en autoriteit wordt gereduceerd tot een machtsverhouding tussen gelijken.
Johan zou graag iemand worden, graag gezien worden of gevreesd. Zelf duidt hij zijn impasse aan met de woorden: "Maar ja, je moet erin geloven."
Nadat hij al twee maanden spijbelde, zei hij al lachend tegen een leraar toen hij zich van het ene deel van de school naar het andere deel moest begeven: "Ik verwittig je, ik ga mijn weg naar het andere domein niet vinden. Ze hebben me niet willen geloven. Die namiddag heb ik opnieuw gespijbeld."
Het niet gedupeerd willen worden duikt ook op t. a. v. opvoeders in de instelling: "Opvoeders zijn anders tegenover ons, dan tegenover hun eigen kinderen. Als ze de instelling binnenkomen, gebeurt er een klik zoals bij de acteurs. Ze zijn niet echt. Ik ken hun tactiek al goed, maar ik plooi niet. Je moet strijden en geen mietje zijn." Johan bekijkt elke situatie als een valstrik, waarin de Ander hem tracht te bedriegen. Hij zal geen dupe zijn. Toch spreekt hij over zijn jaloezie t.a.v. een leeftijdsgenoot die zoon van een leraar is. Moest mijn vader leraar zijn, dan zou ik ook veel leren." Dit is niet het geval en Johan zwerft rond in de stad op de momenten dat hij in de klas moet zijn. Het enige wat hem een wankele plaats en identiteit verleent is de familienaam, de Naam-van-de-Vader die gebruikt wordt ter aanduiding van de bende waarvan zijn oudste broer de leider is. Deze bende is dus genoemd naar de man die niet vader van Johan was, noch van zijn broers, maar laatste partner van de moeder en aan haar kinderen door verschillende vaders verwekt, zijn naam gaf.
De hedendaagse tendens is de volgende : niet langer gedupeerd door een symbolische fictie die effectief onze realiteit en de wijzen van in relatie treden structureert, verwacht men in realiteit in de valstrik te lopen van de te wantrouwen Ander, die macht uitoefent en de touwtjes in handen heeft. Die Ander duikt hier niet op met de emblemen van de patriarchale symbolische autoriteit, maar duikt op onder de gedaante van de gelijke die op obscene wijze in de realiteit uit is op de controle van ons leven en dit voor rekening van zijn eigen genot.
Alvorens we deze evolutie devalueren tot een kinderlijke paranoia, moeten we hier toch opnieuw de Amerikaanse schoolsituatie in herinnering brengen, waar effectief de procedure van "undercover agent" actief is. Deze duikt op onder het masker van de gelijke, volgt als de andere leerlingen de les, maakt afspraken en start zelfs seksuele relaties met vrouwelijke leeftijdsgenoten. De ordinaire knul die met voorbedachte rade en uitgekiend opzet zich leent tot de jongerencultuur en plaats neemt in hun leefwereld, deze doorlicht, controleert en zelfs emotioneel bedriegt, duikt op op het moment dat de symbolische functie en autoriteit in de Amerikaanse school in verval is.


7. Consequenties voor alledaagse onderwijspraktijk.

We hebben parallel met de maatschappelijke collectieve lotgevallen van de "Naam-van-de-Vader" de traumatiserende effecten belicht van het mank lopen van deze symbolische functie in een paar individuele casussen.
Welke gevolgen heeft dit nu voor de alledaagse schoolpraktijk?
Meest opvallende is dat de vertrouwensrelatie tussen leerkracht en leerling verstoord is. Het is hiernaar dat onze eerste aandacht moet uitgaan. Vaak horen we de klacht van onderwijzend personeel. "We kunnen niet meer onderwijzen, onze eerste taak wordt opvoeden". Dezelfde onmogelijkheid geldt ook voor de therapeut. In de eerste plaats moet er opgevoed worden, pas daarna krijgt een psychotherapie kans.
Deze eerste eis van opvoeden heeft alles te maken met het herstel van de vaak gemiste fundamentele basisverhouding van vertrouwen tussen kind en ouder, wat des te moeilijker is in het geval van jongeren die slachtoffer waren van misbruik of met een langdurig instellingsverleden.
De interpersoonlijke verhouding tussen leerkracht en leerling, soms gekenmerkt door geweld is vaak een externalisatie van deze mislukte basisverhouding van wantrouwen. De leerkracht werkzaam in een maatschappelijk instituut als representant van autoriteit erft vaak de plaats en rol van de destijds primaire mishandelende machtige Ander, waartegen de leerling uit vrees zijn integriteit en identiteit te verliezen, in het gevecht gaat. Als men zich van dit defensief karakter bewust kan blijven in situaties waarin een leerling gedragsmoeilijkheden stelt, voorkomt men in de duale machtsrelatie te stappen, waarbij slechts voor één enkele, of de leerling, of de leerkracht een uitweg is : ofwel de leerkracht buiten, ofwel de leerling buiten. Het laatste alternatief is het meest bekende en kent zijn start met de tijdelijke schorsing of time-out.
Omdat de leerkracht representant is van de school en er niet mee samenvalt kan er steeds verwezen worden naar het schoolreglement, een beslissing genomen tijdens de klassenraad, naar een advies van het PMS e.a. De verwijzing naar een derde punt trianguleert de verhouding tussen leerling en leerkracht, vermijdt de perspectiefloze dualiteit van het ofwel ik ofwel jij. Het enige wat deze persoonsgebonden relatie uitlokt is agressie op grond van angst voor het door de ander ingelijfd te worden. De leerling denkt "overmeesterd" te worden door de leerkracht met gevaar als subject met een eigen identiteit te verdwijnen en de leerkracht vreest zijn geloofwaardigheid als figuur van autoriteit te verliezen t.a.v. de andere leerlingen. Belangrijk blijft zichzelf te zijn en wat de leerling op de persoon van de leerkracht overdraagt niet als persoonlijk te nemen.
Vermits de aanklacht tegen de symbolische Ander een collectief maatschappelijk fenomeen is van eind 20ste, begin 21ste eeuw zijn we niet bij machte deze te annihileren. Maar misschien kunnen we ze wel reglementeren, institutionaliseren en organiseren binnen het domein van de school zelf.
Dit kan onder andere de vorm aannemen van leerling-leerkracht vergaderingen, waar respectvol plaats geruimd wordt voor de klacht en zelfregulatie van de leerling. Een aantal activiteiten of beleidsmatige items zouden kunnen verschuiven onder de noemer van de gedeelde autoriteit en verantwoordelijkheid.
Ik wil afsluiten met een laatste besluitende opmerking.
Hoe men binnen de school de oplossing ook inricht of vormgeeft, is bijzaak en wordt het best bedacht binnen elke school afzonderlijk, vermits de levenskansen van het initiatief sterk afhankelijkheid zal zijn van het concrete lerarenkorps en directie op dat moment. Hoofdzaak is dat verhoudingen van macht vermeden worden, en dat kans geboden wordt op een zekere desaliënatie, een zelfregulatie, een separatie t. a. v de anders als almachtig beleefde Ander.


[1] Een in deze context interessant artikel uit '98 van het Amerikaanse tijdschrift "Joumal of School Psychology" heeft als titel: "The Other Side of School Violence: Educator Policies and Practices That May Contribute to Student Misbehavior". Hier wordt een kritische noot geformuleerd bij de niet singuliere praktijken van "strip searches" en "undercover agents" ter bestrijding van drugs en wapendracht op school.

Geen opmerkingen: