dinsdag 27 mei 2008

PSYCHIATRISCHE NORM IN ZICHT
Roland Gori

Roland Gori is psychoanalyticus en prof psychopathologie.
Het artikel verscheen in Le Monde van 03/05/08.


We spreken meer en meer over 'geestelijke gezondheidszorg' en minder en minder over 'psychiatrie'. Waar zal deze tendens ons naartoe leiden?

Heden is het tijdperk aangebroken van de postmoderne psychiatrie die, onder de noemer 'geestelijke gezondheidszorg', een medische én wetenschappelijke dimensie wil verkrijgen. Tot nu toe interesseerde de psychiatrie zich voor het psychisch lijden van individuen, met verfijnde beschrijvingen van hun symptomen, geval per geval. Met de idee van een 'geestelijke gezondheidzorg' ontstond een epidemiologische psychiatrie die gedragsanomalieën zo uitgebreid mogelijk wil opsporen en registreren. Daarbij is het niet meer nodig zich vragen te stellen over de tragiek van het bestaan, over angst, schuldgevoel, schaamte, fout. Het volstaat alles te vatten op het laagste niveau, op het niveau van het gedrag van het individu, en dat, zo nodig, aan te passen.

Hoe heeft deze verandering mogelijk geweest?

De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is een soort catalogus van gedragsstoornissen, ontworpen en samengesteld door de Amerikaanse psychiatrie. Door de vermenigvuldiging van psychiatrische categorieën (van 100 gedragsstoornissen in de DSM-I, in 1930, tot 400 in de DSM-IV, in 1990) heeft men de mogelijkheden om deze diagnosen te stellen vermenigvuldigd. Heden leven we in het rijk van 'dys': we zijn dysthymisch, dysfoor, diserectiel, dysorthografisch, dyslectisch, .... Elk van ons is drager van een disfunctie of stoornis. Dit schept een mogelijkheid tot oneindige uitbreiding van de medicalisering van het bestaan en de sanitaire controle van het gedrag.

Hoe heeft dit concept van de psychiatrie zich kunnen opdringen?

Door zijn vermeende 'wetenschappelijkheid'. De geestelijke gezondheidszorg heeft zich niet opgedrongen aan passieve slachtoffers, maar aan instemmende individuen. Sinds het verdwijnen van de grote ideologieën moet elk zijn eigen normatieve gedragsgids opstellen, en daarvoor wendt men zich bij voorkeur tot de bio-wetenschappen. Laboprofeten vertellen ons hoe we ons 'goed' kunnen gedragen.

Hoe zal deze zorg verder evolueren?

Ik ben er niet zo zeker van dat de geestelijke gezondheidszorg gericht is op behandeling, en nog minder dat ze wil genezen. Wat men wil is 'abnormaal gedrag' zo vroeg mogelijk opsporen, om dat dan een heel leven lang te kunnen opvolgen. In de mate dat de geestelijke gezondheidszorg minder 'zorg' wordt, valt ze ook terug op alsmaar hybrider indicatoren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de collectieve expertise van het INSERM (2005), die 'gedragsstoornissen' zo vroeg mogelijk wil laten opsporen, bij het zeer jonge kind, teneinde latere delinquentie te voorkomen: medische aspecten werden daarbij vermengd met tekens van psychisch lijden, met sociale, economische en zelfs politieke indicatoren. Onder het mom van neutrale wetenschap beginnen we zo binnen de kortste keren hele achtergestelde bevolkingsgroepen te stigmatiseren.

Leidt de verfijnde opsporing van gedragsstoornissen dan niet naar betere zorgen?

Ik denk dat dergelijke praktijken in werkelijkheid alleen leiden tot een uitbreiding van het bewakingsweb rond het gedrag, en dat in samenwerking met de farmaceutische industrie. De geestelijke gezondheidszorg produceert vooral nieuwe diagnosen. Neem bijvoorbeeld de zogenaamde 'aanpassingsstoornis': die is voldoende vaag om toepasbaar te zijn op iedereen die zich in een kwetsbare positie bevindt. Iemand die onder stress staat op het werk, die angstig is door een ernstige ziekte, kan inderdaad een soort 'verstoorde emotionele reactie' vertonen, die dan beschouwd zal worden als ... een 'aanpassingsstoornis'. En dan kan medicatie voorgeschreven worden, liefst in combinatie met een gedragstherapie, om een aangepast gedrag terug te vinden. De nieuwe psychiatrie houdt dus helemaal geen rekening met het subject, met wat dit ervaart. Het enige dat men wil weten is of dit subject voldoende voor zichzelf kan instaan en in staat is om de veiligheidsnormen te verinnerlijken, om gedrag te stellen waarvan wij weten dat het voldoende 'veilig' is.

Wat kan binnen deze context dan nog de rol van de psychiater of de psycholoog zijn?

Er valt te vrezen dat de psy coach zal moeten spelen. Sinds enkele jaren is er een hyperbolische coach-figuur aan het opstaan, een supertrainer van het intieme, een manager van de ziel. Heropvoeding en verdoving van het gedrag scheppen de voorwaarden voor de schepping van een individu dat zich conformeert aan het heersende neoliberale beschavingsmodel: de homo neuro-economicus, die flexibel en performant is, maar uiteindelijk ook totaal onbeduidend.

Zal er nog plaats zijn voor de psychoanalyse?

De psychoanalyse druist in tegen deze ideologieën, in de mate dat ze het opneemt voor het tragische, het verlies, het innerlijke conflict, voor een zekere verhouding tot de dood en het verlangen. Het is inderdaad mogelijk dat ze verdwijnt, als sociale praktijk. Maar ik denk dat wat de psychoanalyse belichaamt – een soort van zorg-voor-jezelf filosofie, die poogt om een ethisch en verantwoordelijk subject te construeren – dat dit niet zal verdwijnen. Het is trouwens frappant dat de psychoanalyse aan de ene kant uit de geestelijke gezondheidszorg buiten gewerkt wordt, maar dat ze aan de andere kant meer en meer ingang vindt in niet-psychiatrische medische diensten. Alsof artsen, in tegenstelling tot de nieuwe psychiaters, wel erkennen dat de geneeskunde op bepaalde vlakken heterogeen is, dat elke ziekte een existentieel drama is, dat de patiënt moet geholpen worden om deze beproeving te doorstaan. Idem voor de psychoanalyse, hoewel ze niet in de mode is, in onze huidige cultuur, blijft de vraag ernaar in de praktijk toch maar stijgen.

Vertaling Cédric Van Moorsel en Lieven Jonckheere

Geen opmerkingen: